Nog even en de badpakkentijd breekt weer aan. Een mooie gelegenheid om uw lichaam in topvorm te brengen. Dit kan via gezond eten en met lekker sporten. Ken je de termen die bij diëten en sporten horen?
De antwoorden staan onder het plaatje.
1. Hypermetabolisme – – A. Een verhoogde stofwisseling; B. Te veel bewegen; C. Balspel om spieren te versterken; D. Manier om bonen goed gaar te krijgen
2. Insulineresistentie – A. weerstand tegen verandering van insuline; B. verminderde insultantie van het hormoon glucagon; C. te laag bloedsvetgehalte; D. verminderde gevoeligheid voor insuline.
3. FODMaPs – A. Australische afslankmethode; B. bepaalde soorten suikers die bij PDS veel last kunnen geven; C. Fysieke Opdrachten Door Meer aan Proteïnen stimuleren; D. Australische soorten suikers.
4. Ketogene staat – A. regio in Australië; B. het lichaam gebruik vooral vetten voor de verbranding; C. veel dunne diarree hebben; D. Moeite hebben met slikken.
5. Setpoint-theorie – A. het lichaam probeert een bepaald ‘voorgeprogrammeerd’ gewicht te behouden; B. de gedachte achter het puntendieet; C. theorie hoe het lichaam warmte produceert; D. methode om badpakpatronen samen te stellen.
6. Plateau-effect – A. oefeningen op een platte vloer; B. als afslankhormonen niet meer stijgen; C. fase waarin gewichtsverlies tijdelijk stopt; D. maaltijd die op een houtenplank wordt geserveerd.
7. Plyometrie – A. Het meten van zwembadlengten; B. Meetsysteem met plyo’s; C. trainingsvorm waarbij spieren snel en krachtig rekken en daarna samentrekken; D. Geschiedenis van pylospelen van de Romeinen.
8. Lactaataccumulatie – A. Ophoping van melkzuur; B. dieet waarbij veel melkproducten worden gebruikt; C. Methode om na het sporten minder spierpijn te ervaren; D. Melksap.
9. Proteïnen – A. Vetten; B. Koolhydraten; C. Vezels; D. Eiwitten.
10. Vasten – A. dichtmaken; B. ingrediënten aan elkaar binden; C. vrijwillig langere tijd niet eten; D. vrijwillig latere tijd veel eten.
- Hypermetabolisme – A. een verhoogde stofwisseling.
- Insulineresistentie – D. verminderde gevoeligheid voor insuline.
- FODMaPs – B. bepaalde soorten suikers die bij PDS veel last kunnen geven.
- Ketogene staat – B. Het lichaam gebruikt vooral vetten voor de verbranding.
- Setpoint theorie: A. het lichaam probeert een bepaald voorgeprogrammeerd gewicht te behouden.
- Plateau-effect; C. fase waarin gewichtsverlies tijdelijk stopt.
- Plyometrie – C. trainingsvorm waarbij spieren snel en krachtig rekken en daarna samentrekken.
- Lactaataccumulatie – A. ophoping van melkzuur.
- Proteïnen – D. Eiwitten.
- Vasten – C. Vrijwillige langere tijd niet eten.
Woordkennismeter
1-3 fijn dat u meedoet. U kunt nog veel woorden en hun betekenis ontdekken.
4-8 goed. U weet er al heel wat van.
9-10 chapeau! U bent goed op de hoogte.